De energie die nodig is voor alle processen en activiteiten die in ons lichaam plaatsvinden, is afkomstig van het voedsel dat we binnenkrijgen. Het spijsverteringsstelsel stelt ons in staat om voedsel uit verschillende bronnen, zoals vlees van een dier en de wortels van een plant, te gebruiken en als energiebron te gebruiken. Of het nu het vermogen is om het kauwen van het voedsel te coördineren zonder onze tong en lippen te verwonden of de voortstuwing van het voedsel uit de maag in de twaalfvingerige darm terwijl de juiste enzymen vrijkomen, ons spijsverteringsstelsel stelt ons in staat om het proces te beheren zonder veel nadenken en vaak tijdens het uitvoeren van andere taken.
Het verteringsproces is een fascinerend en complex proces waarbij het voedsel dat we in onze mond stoppen, wordt omgezet in energie en afvalproducten. Dit proces vindt plaats in het maagdarmkanaal, een lange, verbonden, buisvormige structuur die begint bij de mond en eindigt bij de anus. Het voedsel wordt voortgestuwd in het systeem, veranderd door enzymen en hormonen in bruikbare deeltjes en gaandeweg geabsorbeerd. Andere organen die het spijsverteringsproces ondersteunen zijn de lever, galblaas en pancreas. De tijd die het voedsel nodig heeft om te reizen vanaf het moment dat het in de mond komt en als afval wordt uitgescheiden, is ongeveer 30 tot 40 uur.
De mond is het toegangspunt voor voedsel, maar het spijsverteringsstelsel is vaak klaar voordat het eerste stuk voedsel zelfs in onze mond komt. Speeksel komt vrij door de speekselklieren in onze mondholte wanneer we voedsel ruiken. Zodra het voedsel in de mond komt, breekt kauwen (kauwen) het voedsel in kleinere deeltjes die gemakkelijker kunnen worden aangevallen door de enzymen in speeksel. Onze tanden kunnen zowel een snijdende als een slijpfunctie vervullen om deze taak te volbrengen. De tong helpt bij het mengen van het voedsel met het speeksel en vervolgens helpen de tong en het gehemelte (zacht gehemelte) het voedsel naar de keelholte en de slokdarm te verplaatsen.
Symptomen en tekenen van keelkanker variëren van persoon tot persoon. Voorbeelden van tekenen en symptomen van keelkanker zijn:
De keelholte (keel) is het overgangsgebied van de mond naar de slokdarm. Vanuit de keelholte zijn er twee paden die de voedselbolus kan nemen; 1) het verkeerde pad, namelijk via de luchtpijp naar de longen, of 2) het juiste pad naar de slokdarm en vervolgens de maag. Het slikken is een complex proces dat de luchtpijp afsluit (om onze longen te beschermen) en voedsel in de slokdarm brengt. Dit proces is grotendeels automatisch (reflex) maar staat ook gedeeltelijk onder onze directe controle.
Zodra het de slokdarm binnenkomt, wordt het voedsel door de slokdarm naar onze maag verplaatst. De slokdarm is een gespierde buis die op een gesynchroniseerde manier (peristaltiek) samentrekt om voedsel naar de maag te verplaatsen. Terwijl de spieren achter het voedselproduct samentrekken, ontspannen de spieren voor het voedsel, waardoor het voedsel voorwaarts wordt voortgestuwd. Peristaltiek is het belangrijkste mechanisme waardoor voedsel door ons spijsverteringsstelsel beweegt.
Zodra het voedsel de maag nadert, ontspant een spierklep (de onderste slokdarmsfincter) en laat het voedsel in de maag passeren. Deze sluitspier heeft de belangrijke functie om de maag te sluiten, zodat er geen voedsel of maagzuur opnieuw in de slokdarm komt (en dus brandend maagzuur of oprispingen voorkomen).
Van klieren die de maag bekleden, worden zuur en enzymen uitgescheiden die het afbraakproces van het voedsel voortzetten. De maagspieren mengen het voedsel verder. Aan het einde van dit proces is het voedsel dat je in je mond stopte omgezet in een dikke romige vloeistof die chymus wordt genoemd.
Deze dikke vloeistof wordt vervolgens in de twaalfvingerige darm (het eerste deel van de dunne darm) geduwd. Met behulp van enzymen uit de pancreas en gal uit de lever vindt verdere afbraak van het voedsel plaats in de dunne darm.
De dunne darm heeft drie segmenten. Het eerste segment is de twaalfvingerige darm waar verdere afbraak van het voedsel plaatsvindt. De volgende twee delen van de dunne darm (jejunum en ileum) zijn voornamelijk verantwoordelijk voor de opname van voedingsstoffen uit het bewerkte voedsel in de bloedbaan via de darmwanden.
Na de dunne darm verlaat het overgebleven afval het bovenste maagdarmkanaal (bovenste maagdarmkanaal), dat bestaat uit alles boven de dikke darm, en gaat het naar de dikke darm of het colon (het begin van het onderste maagdarmkanaal).
De rol van het onderste maagdarmkanaal is om het afvalproduct te laten stollen (door water te absorberen), het afvalproduct op te slaan totdat het kan worden geëvacueerd (naar de badkamer gaan) en helpen bij het evacuatieproces.
De dikke darm (colon) bestaat uit vier delen:
Alles bij elkaar is de dikke darm ongeveer 7 voet lang en sluit aan op het rectum. Hier, net als in de meeste andere delen van het GI-systeem, wordt het afvalproduct door peristaltiek meegevoerd. Terwijl het afvalproduct door de dikke darm gaat, wordt water geabsorbeerd en wordt ontlasting gevormd.
De ontlasting van de dikke darm wordt opgeslagen in het rectum. De anale sluitspier zorgt voor de controle over het loslaten of vasthouden van de ontlasting. Zodra ontlasting in het rectum arriveert, maakt een feedback naar de hersenen de persoon bewust van de noodzaak van een stoelgang. Door vrijwillige controle over de anale sluitspier kunnen we de ontlasting vasthouden totdat we naar het toilet gaan.
Drie andere organen spelen een belangrijke rol bij het spijsverteringsproces.